Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2034(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0336/2013

Ingediende teksten :

A7-0336/2013

Debatten :

PV 11/12/2013 - 9
CRE 11/12/2013 - 9

Stemmingen :

PV 12/12/2013 - 12.21
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0599

Aangenomen teksten
PDF 123kWORD 46k
Donderdag 12 december 2013 - Straatsburg
Betrekkingen tussen het Europees Parlement en de instellingen die de nationale regeringen vertegenwoordigen
P7_TA(2013)0599A7-0336/2013

Resolutie van het Europees Parlement van 12 december 2013 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de instellingen die de nationale regeringen vertegenwoordigen (2012/2034(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 15 en 16 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 235 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010, van 17 juni 2010, van 16 september 2010, van 28 en 29 oktober 2010, van 16 en 17 december 2010, van 4 februari 2011, van 24 en 25 maart 2011, van 23 en 24 juni 2011, van 23 oktober 2011, van 9 december 2011, van 1 en 2 maart 2012, van 28 en 29 juni 2012, van 18 en 19 oktober 2012, van 13 en 14 december 2012, van 7 en 8 februari 2013, van 14 en 15 maart 2013 en van 27 en 28 juni 2013,

–  gezien de verklaringen van de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie naar aanleiding van de informele bijeenkomsten van de leden van de Europese Raad van 26 oktober 2011 en van 30 januari 2012,

–  gezien zijn resolutie van 7 mei 2009 over de gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de ontwikkeling van het institutioneel evenwicht van de Europese Unie(1),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over verbetering van de modaliteiten voor de organisatie van de Europese verkiezingen van 2014(2),

–  gezien de artikelen 48, 110 en 127 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0336/2013),

A.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon de Europese Raad de status van EU-instelling heeft toegekend, zonder de rol ervan te wijzigen, aangezien in artikel 15, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie het volgende is bepaald: "De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten. Hij oefent geen wetgevende functie uit";

B.  overwegende dat het Parlement zich volledig bewust is van de onafhankelijkheid van de Europese Raad en van de vooraanstaande rol die de verdragen eraan toekennen;

C.  overwegende dat de Europese Raad, onder druk van de crisis, zijn rol echter aanzienlijk heeft uitgebreid: er was een toename van het aantal buitengewone vergaderingen en onderwerpen die normaal gesproken op het niveau van de Raad van ministers worden behandeld kwamen op het niveau van de Europese Raad ter tafel; overwegende dat de Europese Raad in dit opzicht verder is gegaan dan de cruciale verdragsbepaling volgens dewelke hij geen wetgevende functies vervult;

D.  overwegende dat de verleiding voor staatshoofden of regeringsleiders om hun toevlucht te nemen tot intergouvernementele middelen de "communautaire methode" in het gedrang brengt, wat in strijd is met de verdragen;

E.  overwegende dat adequate regelingen voor parlementair toezicht dienen te worden uitgevoerd om het democratische karakter van het besluitvormingsproces te versterken;

F.  overwegende dat de leden van de Europese Raad overeenkomstig het Verdrag van Lissabon individueel verantwoording verschuldigd zijn aan hun nationale parlementen, maar collectief enkel aan zichzelf;

G.  overwegende dat de voorzitter van de Europese Raad een initiërende rol werd toebedeeld, meestal in samenwerking met zijn ambtsgenoten van de andere instellingen, en dat hij hierdoor de facto de hoofdonderhandelaar is geworden namens de lidstaten voor onderwerpen die, sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, onder de medebeslissingsprocedure vallen;

H.  overwegende dat voorzitter Van Rompuy, in overleg met de autoriteiten van het Parlement, en met name door middel van briefwisselingen, ernaar heeft gestreefd zoveel mogelijk rekening te houden met de eisen inzake informatie en transparantie: hij heeft persoonlijk de voorzitters van de commissies, de rapporteurs en sherpa's van het Parlement ontmoet om over belangrijke onderwerpen te praten; hij heeft geantwoord op schriftelijke vragen; hij heeft regelmatig verslag uitgebracht over de bijeenkomsten van de Europese Raad, ofwel aan de plenaire vergadering ofwel aan de uitgebreide Conferentie van voorzitters, en hij heeft vaak contact gehad met de voorzitters van de fracties;

I.  overwegende dat deze praktijk verdient te worden geformaliseerd zodat ze kan dienen als voorbeeld voor de toekomst en overwegende dat ze eveneens dient te worden verbeterd; overwegende dat de Europese Raad, met betrekking tot het Europees octrooistelsel, een wetgevingsakkoord tussen het Parlement en de Raad in vraag heeft gesteld; dat de Europese Raad het, met betrekking tot economisch bestuur, nodig heeft geacht opnieuw te onderhandelen over bepalingen die identiek waren aan bepalingen die reeds krachtens een eerdere verordening van toepassing waren; dat de Europese Raad, met betrekking tot de Europese Bankautoriteit, in een periode van een jaar achtereenvolgens twee tegenstrijdige standpunten heeft aangenomen, wat vermeden had kunnen worden door beter rekening te houden met het standpunt van het Parlement; overwegende dat de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader 2014-2020 geleid hebben tot een ware gijzeling van het wetgevingsproces, aangezien de in de Raad wettelijk vereiste unanimiteit enkel kon worden bereikt door vooraf besluiten te nemen over bepaalde belangrijke politieke kwesties in het kader van regelgeving omtrent het te financieren beleid, wat ertoe heeft geleid dat de rol van het Parlement op deze gebieden beperkt werd tot het wijzigen van secundaire bepalingen;

J.  overwegende dat het ontbreken van een formele dialoog tussen het Parlement en de Europese Raad in het kader van al deze dossiers, die per definitie de meest belangrijke zijn, het Parlement heeft belet om ten volle zijn rol te spelen als medewetgever, zoals bepaald in de verdragen; overwegende dat vaak is gebleken dat de officiële gesprekspartners van de vertegenwoordigers van het Parlement niet de bevoegdheid hadden om de regeringen werkelijk ergens tot te verbinden; overwegende dat het steeds duidelijker is dat de fungerend voorzitter van de Raad en de Raad Algemene Zaken, hoewel ze theoretisch gezien verantwoordelijk blijven voor de voorbereiding van de vergaderingen van de Europese Raad(3), in de praktijk slechts een marginale of technische rol spelen; overwegende dat de traditionele inleidende beschouwing van de Voorzitter van het Europees Parlement bij de opening van de bijeenkomsten van de Europese Raad geen toereikende procedure is;

K.  overwegende dat het Europees Parlement de voorzitter van de Europese Raad niet kan oproepen voor een discussie voorafgaand aan bijeenkomsten van de Europese Raad; overwegende dat het Parlement zich niet goed organiseert voor de debatten waarin de Voorzitter verslag uitbrengt over bijeenkomsten van de Europese Raad;

L.  overwegende dat het echter wel positief is dat verschillende regeringsleiders van EU-lidstaten het Parlement opzoeken als kader voor debatten over de toekomst van Europa;

M.  overwegende dat de werking van de Raad van ministers een reden tot ernstige bezorgdheid is en dat noch de Europese Raad noch het roterende voorzitterschap in staat lijken de snelheid, strategie, consistentie, samenhang of transparantie van zijn werkzaamheden op te krikken tot een gewenst niveau; overwegende dat dergelijke tekortkomingen in de tweede kamer van de wetgevende macht het wetgevingsproces van de Europese Unie schaden;

N.  overwegende dat artikel 17, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie voor het eerst van toepassing zal zijn na de komende Europese verkiezingen; overwegende dat deze essentiële bepaling bedoeld is om burgers de kans te geven de voorzitter van de Commissie te kiezen via de verkiezing van hun parlementsleden, zoals passend is in een parlementair systeem; overwegende dat dit resultaat enkel kan worden bereikt indien de Europese politieke partijen, het Parlement en de Europese Raad in deze geest handelen, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, met name in het kader van het overleg dat tot doel heeft verklaring nr. 11 bij het Verdrag van Lissabon ten uitvoer te leggen;

1.  is van mening dat de verbetering en formalisering van de werkbetrekkingen tussen de Europese Raad en het Parlement, in het licht van de opgedane ervaring de afgelopen vier jaar, noodzakelijk lijkt; dit kan gebeuren in de vorm van ofwel een gezamenlijke verklaring ofwel een interinstitutionele overeenkomst of een briefwisseling;

2.  is van mening dat alle bijeenkomsten van de Europese Raad, behoudens uitzonderlijke noodgevallen, moeten worden voorafgegaan door een discussie in het Europees Parlement, met de mogelijkheid om een resolutie aan te nemen, en dat de voorzitter van de Europese Raad zelf de onderwerpen die op de agenda staan moet komen presenteren; is van oordeel dat het Parlement en de Europese Raad hun respectievelijke werkzaamheden zo moeten organiseren dat het Parlement de mogelijkheid heeft om zijn standpunt over deze onderwerpen kenbaar te maken en om de voorzitter van de Europese Raad in staat te stellen verslag uit te brengen na elke vergadering van de Europese Raad in de plenaire vergadering; benadrukt dat de bijeenkomsten van de Europese Raad voor zover mogelijk niet mogen plaatsvinden tijdens de weken voor plenaire vergaderingen van het Parlement;

3.  herinnert eraan dat de conclusies van de Europese Raad gelden als onderhandelingsrichtsnoeren voor de ministers van de Raad en dat ze geenszins rode lijnen vormen waarover niet kan worden onderhandeld met het Parlement; vraagt dat een standaardformulering wordt opgenomen in de conclusies van de Europese Raad waarmee wordt herinnerd aan de bepalingen van artikel 15, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

4.  dringt er bij de Europese Raad op aan om, wanneer een akkoord wordt gesloten tussen de vertegenwoordigers van het Parlement en de vertegenwoordigers van de Raad in het kader van een wetgevingsprocedure, achteraf geen uitspraken te doen over de inhoud ervan, behalve wanneer het fungerend voorzitterschap heeft verklaard dat het een akkoord ad referendum betrof;

5.  stelt voor dat de voorzitter van de Europese Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid samen worden uitgenodigd met de voorzitter van de Commissie om eens per jaar deel te nemen aan een debat over de interne en externe situatie van de Unie, zonder dat dit overlapt met het bestaande jaarlijkse debat over de staat van de Unie in het kader waarvan de voorzitter van de Commissie zijn werkprogramma voorstelt en verslag uitbrengt over de genomen maatregelen bij het Parlement, waaraan hij verantwoording is verschuldigd;

6.  herinnert eraan dat de voorzitter van de Europese Raad, in tegenstelling tot de voorzitter van de Commissie, geen verantwoording verschuldigd is aan het Parlement en dat bij de organisatie van de debatten waaraan hij deelneemt hiermee rekening moet worden gehouden, terwijl er tegelijkertijd voor moet worden gezorgd dat ook andere leden dan de voorzitters van de fracties in dialoog kunnen treden met de voorzitter van de Europese Raad; is echter van oordeel dat de procedure voor schriftelijke vragen niet geschikt lijkt;

7.  vraagt dat telkens wanneer de Europese Raad een actieplan of een procedure opstart met mogelijk een wetgevende dimensie, er tijdig in samenwerking met het Europees Parlement een besluit wordt genomen over de betrokkenheid van het Parlement, op de wijze die het meest geschikt is; staat erop dat de Voorzitter van het Parlement ten volle deel moet nemen aan bijeenkomsten van de Europese Raad wanneer interinstitutionele kwesties worden behandeld; het Europees Parlement en de Europese Raad passen vervolgens hun reglement van orde aan om de keuze van hun respectievelijke vertegenwoordigers te preciseren alsook de manier waarop ze hun onderhandelingsmandaat bekomen en verslag uitbrengen over de onderhandelingen;

8.  verzoekt de Europese Raad vóór de start van de Europese verkiezingcampagne duidelijk te verklaren hoe hij, binnen zijn bevoegdheden, voornemens is de keuze van de Europese burgers te eerbiedigen bij de procedure die leidt tot de verkiezing van de voorzitter van de Commissie, overeenkomstig artikel 17, lid 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in de context van het overleg dat zal plaatsvinden tussen het Parlement en de Europese Raad met het oog op de tenuitvoerlegging van verklaring nr. 11 bij het Verdrag van Lissabon; benadrukt dat het belangrijk is de zichtbaarheid en het Europese karakter van de verkiezingscampagne te versterken; verzoekt ieder lid van de Europese Raad op voorhand aan te kondigen hoe hij voornemens is de stem van zijn medeburgers te eerbiedigen bij de voorstelling van één of meerdere kandidaten voor de functie van Commissielid uit zijn land;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de staatshoofden, regeringsleiders en parlementen van de lidstaten.

(1). PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 82
(2). Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0323.
(3). Zie artikel 16 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Juridische mededeling - Privacybeleid