Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2151(INL)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0339/2012

Ingediende teksten :

A7-0339/2012

Debatten :

PV 20/11/2012 - 3
CRE 20/11/2012 - 3

Stemmingen :

PV 20/11/2012 - 6.19
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0430

Aangenomen teksten
PDF 236kWORD 148k
Dinsdag 20 november 2012 - Straatsburg
Naar een echte Economische en Monetaire Unie
P7_TA(2012)0430A7-0339/2012
Resolutie
 Bijlage

Resolutie van het Europees Parlement van 20 november 2012 met aanbevelingen aan de Commissie over het verslag van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep „Naar een echte Economische en Monetaire Unie” 2012/2151 (INI).

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012,

–  gezien de verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone van 29 juni 2012,

–  gezien het verslag van 26 juni 2012 van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep „Naar een echte Economische en Monetaire Unie”,

–  gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken, de Begrotingscommissie en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0339/2012),

A.  overwegende dat de Europese Unie sinds de ondertekening van het Verdrag van Rome aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt in de richting van politieke, economische, budgettaire en monetaire integratie;

B.  overwegende dat de Economische en Monetaire Unie (EMU) geen doel op zich is, maar een instrument om de doelstellingen van de Unie en de lidstaten te verwezenlijken, in het bijzonder een evenwichtige en duurzame groei en een hoog niveau van werkgelegenheid; overwegende dat sociale integratie en solidariteit de hoekstenen zijn van het Europees sociaal model en van de Europese integratie als geheel en dan ook per definitie deel moeten uitmaken van iedere toekomstige hervorming van de Unie;

C.  overwegende dat de behoefte aan een nauwere Europese integratie die stoelt op democratische legitimiteit, verantwoordingsplicht, transparantie en steun van de burger in een gemondialiseerde informatiemaatschappij steeds duidelijker wordt;

D.  overwegende dat nauwere Europese integratie gepaard moet gaan met een grotere parlementaire betrokkenheid op zowel nationaal als Unieniveau;

E.  overwegende dat de Unie zich op een tweesprong bevindt en er een duidelijke richting moet worden gekozen, ofwel door de krachten binnen de Unie te bundelen en aan een toekomst te bouwen voor een sterke, door waarden gedreven en op solidariteit gebaseerde Unie in een gemondialiseerde wereld, ofwel door op zichzelf terug te vallen en gedwongen te worden zich passief aan te passen aan de mondialisering;

F.  overwegende dat de economische, financiële en bankencrisis en de huidige economische neergang tot hoge overheids- en particuliere schulden op nationaal niveau en tot overheidsfinancieringsproblemen in diverse lidstaten heeft geleid, en dat een en ander – in combinatie met excessieve macro-economische onevenwichtigheden – de sociaaleconomische ontwikkeling van de eurozone en van de Unie in haar geheel snel en rechtstreeks in het ongerede heeft gebracht;

G.  overwegende dat het werkloosheidspeil in de EU27 in de periode van 2008 tot medio 2012 van ongeveer 7% gestegen is naar 10,4%, wat neerkomt op 25 miljoen werklozen, en dat meer dan één op de vijf jongeren zonder werk zit (22%), en dat de jeugdwerkloosheid in sommige lidstaten de 50% overschrijdt;

H.  overwegende dat het scheppen van banen, kwaliteitsverbetering en fatsoenlijk werk van cruciaal belang zijn om de huidige crisis te boven te komen;

I.  overwegende dat diverse lidstaten zich momenteel geconfronteerd zien met een bijzonder ernstige economische en financiële situatie, die nog wordt verergerd door aanhoudende druk op de overheidsobligatiemarkten, welke tot uiting komt in ondraaglijk hoge debetrentevoeten voor sommige landen, met daarnaast lage of zelfs negatieve rentevoeten voor sommige andere landen en grootscheepse financiële en economische instabiliteit;

J.  overwegende dat de combinatie van verschillen in concurrentievermogen en een laag groeipotentieel, hoge werkloosheid en hoge overheids- en particuliere schulden niet alleen voor problemen zorgt in sommige lidstaten, maar ook de eurozone als geheel kwetsbaar maakt;

K.  overwegende dat de recente gebeurtenissen duidelijk hebben gemaakt dat de eurozone nog niet voldoende is toegerust om de crisis te boven te komen of adequaat in te spelen op de regionale en mondiale economische schokken;

L.  overwegende dat de belangrijke rol die de euro – zowel binnen de eurozone als op mondiaal niveau – vervult als de op één na belangrijkste internationale reservevaluta noopt tot een krachtige Europese respons en een gecoördineerd Europees optreden om de groei weer aan te zwengelen en de economie weer te stabiliseren;

M.  overwegende dat de euro de burgers van de Europese Unie het afgelopen decennium vele voordelen heeft opgeleverd, zoals prijsstabiliteit, opheffing van valutakosten binnen de eurozone, de onmogelijkheid tot nominale devaluaties uit concurrentiemotieven, lagere rentetarieven, stimulering van integratie van financiële markten en vergemakkelijking van grensoverschrijdend kapitaalverkeer;

N.  overwegende dat de eenheidsmunt van de Unie geen symbool van verdeeldheid mag worden dat een bedreiging vormt voor het gehele Europese project, maar de valuta moet blijven van de gehele Unie, die besluitvaardig kan optreden en in staat is om verstrekkende besluiten te nemen met perspectief op een gezamenlijke en voorspoedige toekomst;

O.  overwegende dat bij de ontwikkeling naar een volwaardige EMU ook rekening moet worden gehouden met de wensen van de lidstaten die vrijwillig hebben besloten zich uit te laten sluiten van de verplichting de euro in te voeren om hun respectieve nationale munten te kunnen behouden;

P.  overwegende dat het lidmaatschap van de eurozone een hoge mate van onderlinge economische en financiële afhankelijkheid tussen de betrokken lidstaten met zich meebrengt, en derhalve noopt tot een veel nauwere coördinatie van het financieel, begrotings-, sociaal en economische beleid tussen lidstaten waarbij bevoegdheden aan de Unie worden overdragen, in combinatie met strengere toezichtinstrumenten en effectievere handhaving; overwegende evenwel dat deze verdergaande integratie van lidstaten die de euro als munt hebben – eventueel aangevuld met een groep andere daartoe bereid zijnde lidstaten – geleidelijk gestalte moet krijgen in het kader van een „Europa van twee snelheden” om te voorkomen dat het gevoerde beleid uiteindelijk in het ontstaan van twee verschillende Europa's resulteert;

Q.  overwegende dat uit de laatste onderzoeksresultaten van de Eurobarometer blijkt dat er zich vanwege de aanhoudende crisis een scherpe daling van het vertrouwen in politieke instellingen op zowel nationaal als Unieniveau heeft voorgedaan, en dat er bovendien sprake is van een duidelijke teruggang in het positieve beeld dat het publiek heeft van de Unie; overwegende dat de Unie volgens de burgers van de Unie niettemin de instantie blijft die het meest effectief is in de aanpak van de economische crisis;

R.  overwegende dat de Unie en de nationale beleidsmakers voortdurend aan hun burgers moeten uitleggen wat de voordelen van Europese integratie zijn en wat de implicaties en consequenties zijn die aan een eenheidsmunt zijn verbonden, maar ook wat de kosten en risico's zijn die gepaard zouden gaan met het uiteenvallen van de eurozone;

S.  overwegende dat 17 lidstaten de eenheidsmunt van de Unie reeds hebben aanvaard en dat de meeste andere lidstaten zich bij de euro zullen aansluiten wanneer zij daar klaar voor zijn;

T.  overwegende dat eventuele twijfels omtrent de toekomst van de EMU in het algemeen – met inbegrip van het onomkeerbare karakter van het lidmaatschap van de eurozoen – en de eenheidsmunt van de Unie in het bijzonder ongefundeerd zijn, aangezien een sterke Unie in het belang is van alle burgers;

U.  overwegende dat herstel van het vertrouwen de voornaamste taak is, om de Europese burgers en ondernemingen ertoe over te halen weer te investeren in de economie en voor financiële instellingen de voorwaarden te creëren om de reële economie opnieuw op een brede maar gezonde basis van krediet te voorzien;

V.  overwegende dat het antwoord op de eurocrisis ingewikkeld is en aanhoudende en veelvuldige inspanningen vergt op alle institutionele en beleidsniveaus;

W.  overwegende dat de instellingen van de Unie en de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten in het algemeen en van de lidstaten van de eurozone in het bijzonder een belangrijke functie vervullen bij de totstandbrenging van een begrotingsunie, waarbij alle crisisbeheersingsmechanismen van de eurozone, zoals het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), zijn ingebed in een institutioneel bestel waarbinnen het Europees Parlement een volwaardige rol als medewetgever speelt; overwegende dat de huidige intergouvernementele structuur een ernstig tekort aan democratische legitimiteit vertoont; overwegende dat de eenheidsmunt pas kan worden gestabiliseerd wanneer de lidstaten bereid zijn begrotingsbevoegdheden aan de Unie over te dragen;

X.  overwegende dat de staatshoofden en regeringsleiders en hun ministers er ter wille van het herstel van het vertrouwen toe gedwongen zijn in hun lidstaten de beleidsbeslissingen te verdedigen en uit te leggen die zij op Unieniveau zijn overeengekomen; overwegende dat wanneer impopulaire beslissingen in bepaalde gevallen ten onrechte aan de Unie worden toegeschreven, er bijzonder riskante percepties worden gecreëerd waardoor de Unie van onderuit dreigt te worden uitgehold, de solidariteit wordt ondermijnd en uiteindelijk de geloofwaardigheid van de nationale leiders zelf en mogelijkerwijs ook het Europees project in zijn totaliteit dreigt te worden aangetast;

Y.  overwegende dat de sociale situatie in de Unie op dit moment fragiel is; overwegende dat verschillende lidstaten uiterst verstrekkende structurele hervormingen en consolidatieprogramma's moeten doorvoeren; overwegende dat een politieke unie uiteindelijk de oplossing is om zich hierdoor heen te slaan, solidariteit in de hand te werken en door te gaan met het Europees project;

Z.  overwegende dat de Europese Raad en de top van de eurozone op 28-29 juni 2012 het vaste voornemen hebben uitgesproken de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om een financieel stabiel, concurrerend en welvarend Europa te bewerkstelligen en aldus de burgers welvarender te maken;

AA.  overwegende dat de steeds breder wordende kloof tussen de kernlanden en de perifere landen van de Unie geen blijvend karakter mag krijgen; overwegende dat er een permanent systeem moet worden gecreëerd om lidstaten die in moeilijkheden verkeren de garantie te bieden dat zij kunnen rekenen op de solidaire steun van andere lidstaten; overwegende dat lidstaten die zich op solidariteit willen beroepen, moeten worden verplicht hun verantwoordelijkheid voor het nakomen van al hun verplichtingen in de budgettaire sfeer en hun landenspecifieke aanbevelingen en andere verplichtingen in het kader van het Europees Semester gestand te doen, in het bijzonder die met betrekking tot het stabiliteits- en groeipact (SGP), het Euro Plus-pact, Europa-2020 en de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, met inachtneming van de landenspecifieke omstandigheden; overwegende dat de financiële stabiliteit van elke lidstaat van gemeenschappelijk belang is voor alle lidstaten; overwegende dat artikel 121 VWEU bepaalt dat de lidstaten hun economisch beleid dienen te beschouwen als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang en dat zij dit moeten coördineren in het kader van de Raad;

AB.  overwegende dat de afronding van de interne markt van cruciaal belang is om de economische groei weer op gang te krijgen; overwegende dat de Commissie zich als hoedster van de Verdragen krachtiger moet beijveren voor de implementatie en naleving van de bestaande internemarktwetgeving; overwegende dat de marktintegratieregelgeving ter wille van een goede werking van de interne markt bij voorkeur dient te zijn gebaseerd op verordeningen en niet op richtlijnen;

AC.  overwegende dat er geen enkele twijfel over bestaat dat de Europese integratie een onomkeerbaar en gestaag vorderend proces is;

Kiezen voor de toekomst: het verslag van de vier voorzitters

AD.  overwegende dat het vanuit democratisch oogpunt en in het licht van al hetgeen in het Verdrag van Lissabon is bepaald onaanvaardbaar is dat de Voorzitter van het Europees Parlement, dat ruim 502 miljoen Europese burgers vertegenwoordigt, niet is betrokken bij de opstelling van het bovengenoemde verslag met als titel „Naar een echte Economische en Monetaire Unie”;

AE.  overwegende dat het tijd is dat de politieke leiders van en in de Europese Unie blijk geven van hun vastberadenheid, creativiteit, moed, veerkracht en leiderschap om de resterende tekortkomingen die de goede werking van de EMU blijven belemmeren weg te werken; overwegende dat de intergouvernementele methode haar grenzen heeft bereikt en niet geschikt is voor democratische en doeltreffende besluitvorming in de 21e eeuw; overwegende dat nu de sprong moet worden gemaakt naar een waarlijk federaal Europa;

AF.  overwegende dat het bovengenoemde verslag met als titel „Naar een echte Economische en Monetaire Unie” ondubbelzinnig kiest voor de toekomst en een poging is om de cirkel van wantrouwen te doorbreken met behulp van structurele maatregelen; overwegende dat in het verslag ook aandacht zou moeten worden besteed aan de sociale dimensie;

AG.  overwegende dat de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012 zijn voorzitter heeft verzocht een specifieke en tijdgebonden routekaart te ontwikkelen voor de verwezenlijking van een echte EMU; overwegende dat het ontwikkelen van een globale langetermijnvisie met behulp van een routekaart een belangrijk signaal is dat zou kunnen bijdragen aan het herstel van vertrouwen, dat weer kan groeien naarmate de routekaart stap voor stap wordt uitgevoerd;

AH.  overwegende dat de gestage voortgang bij de tenuitvoerlegging van de langetermijnroutekaart geen onmiddellijke uitweg uit de crisis biedt en de noodzakelijke kortetermijnmaatregelen niet mag vertragen;

AI.  overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat er nieuwe aanpassingen in het Verdrag nodig zijn om de democratische legitimiteit van een volledig operationele EMU te versterken; overwegende dat de Commissie een lijst moet opmaken van de bestaande wetgevingsinitiatieven, die niet mogen worden vertraagd door de institutionele ontwikkelingen op de lange termijn;

AJ.  overwegende dat de voltooiing van een echte EMU binnen de Unie op middellange termijn noopt tot het doorvoeren van een verdragswijziging;

AK.  overwegende dat volledige benutting van de procedures en de flexibiliteit van de bestaande Verdragen om het EMU-beleid op korte termijn te kunnen verbeteren in het kader van de totstandbrenging van een daadwerkelijke Europese politieke ruimte een noodzakelijke voorwaarde is om de democratische consensus tot stand te kunnen brengen die nodig is voor een integrale en succesvolle verdragsaanpassing in de toekomst;

AL.  overwegende dat het Parlement het recht heeft bij de Raad voorstellen in te dienen om de Verdragen te wijzigen, die vervolgens dienen te worden behandeld door een conventie, met als doel de structuur voor een echte EMU te voltooien door de bevoegdheden van de Unie op het stuk van economisch beleid uit te breiden en door de eigen middelen en de begrotingscapaciteit van de Unie te vergroten, alsook om de rol en de democratische verantwoordingsplicht van de Commissie en de prerogatieven van het Europees Parlement te versterken;

AM.  overwegende dat het realistisch en opportuun is deze conventie niet te laten plaatsvinden vóór de volgende verkiezingen van het Europees Parlement; overwegende dat met de voorbereidingen voor een dergelijke conventie wel moet worden begonnen vóór deze verkiezing;

AN.  overwegende dat zowel de maatregelen die in het kader van de bestaande Verdragen als die welke in het kader van het toekomstige verdrag worden voorgesteld ruimte moeten laten voor opt-ins voor de lidstaten en dat zij de integriteit van de Unie moeten waarborgen;

AO.  overwegende dat toekomstige verdragswijzigingen geen belemmering mogen vormen voor de spoedige tenuitvoerlegging van wat reeds kan worden bewerkstelligd in het kader van de bestaande Verdragen; overwegende dat de bestaande Verdragen een ruime marge bieden voor substantiële vorderingen op de weg naar een beter en meer geïntegreerd financieel, begrotingstechnisch en economisch beleidskader op EMU-basis met een grotere democratische legitimiteit en meer verantwoordingsplicht;

AP.  overwegende dat het volle potentieel van het Verdrag van Lissabon op het punt van werkgelegenheid en sociaal beleid tot dusver onbenut is gebleven, voornamelijk wat betreft:

   artikel 9 VWEU, volgens hetwelk er met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid en de waarborging van adequate sociale bescherming rekening moet worden gehouden bij de vaststelling en tenuitvoerlegging van de beleidsmaatregelen en activiteiten van de Unie;
   artikel 151 VWEU, waarin is bepaald dat de Unie en de lidstaten zich „de bevordering van de werkgelegenheid, de gestage verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden, zodat de onderlinge aanpassing daarvan op de weg van de vooruitgang wordt mogelijk gemaakt, alsmede een adequate sociale bescherming, de sociale dialoog, de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen om een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk te maken, en de bestrijding van uitsluiting” ten doel moeten stellen;
   artikel 153, lid 1, VWEU in het algemeen en onder h) in het bijzonder, dat handelt over „de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten”;

AQ.  overwegende dat artikel 48, lid 7, van het VEU voorziet in een specifieke procedure voor de aanneming van een wetgevingshandeling waarvoor het VWEU een bijzondere wetgevingsprocedure voorschrijft in overeenstemming met de gewone wetgevingsprocedure; overwegende dat artikel 333 VWEU ook bepalingen bevat die de mogelijkheid bieden in het kader van een nauwere samenwerking gebruik te maken van de gewone wetgevingsprocedure;

AR.  overwegende dat de ambitie moet zijn dat alle lidstaten gezamenlijk stappen voorwaarts zetten in de richting van meer Europese integratie; overwegende dat besluiten die alleen van toepassing zijn op de eurozone noodzakelijk kunnen zijn indien ze vereist of gerechtvaardigd zijn op basis van het specifieke karakter van de eurozone, en dat dergelijke besluiten zouden moeten voorzien in redelijke en billijke opt-ins voor andere lidstaten, in combinatie met uitgebalanceerde rechten en verplichtingen;

AS.  overwegende dat een gemeenschappelijke Europese jeugdstrategie van essentieel belang is voor het tegengaan van de jeugdwerkloosheid en van de dreigende teloorgang van een hele generatie in Europa;

Bankunie

AT.  overwegende dat de maatregelen die tot nu toe zijn genomen om het financiële systeem te stabiliseren ontoereikend zijn geweest om het vertrouwen te herstellen; overwegende dat de Europese Centrale Bank (ECB) via een reeks buitengewone tijdelijke steunmaatregelen voor zowel lidstaten als banken een sleutelrol heeft gespeeld bij deze reddingsoperaties, zonder echter haar kerndoelstelling – het waarborgen van prijsstabiliteit – uit het oog te verliezen;

AU.  overwegende dat de op het Verdrag gebaseerde operationele onafhankelijkheid van de ECB op het gebied van monetair beleid een hoeksteen blijft voor de geloofwaardigheid van de EMU en de eenheidsmunt;

AV.  overwegende dat de precaire situatie van de bankensector in verscheidene lidstaten en in de Unie als geheel een bedreiging vormt voor de reële economie en de overheidsfinanciën en dat de kosten voor de beheersing van de bankencrisis te zwaar op de belastingbetaler en de ontwikkeling van de reële economie drukken, wat groei in de weg staat; overwegende dat de bestaande mechanismen en structuren ontoereikend zijn om negatieve overloopeffecten te voorkomen;

AW.  overwegende dat de lidstaten te lijden hebben onder een klaarblijkelijke wanverhouding tussen enerzijds de activiteiten van de banken op de Europese markt en anderzijds het feit dat de inherente risico's die daaraan kunnen zijn verbonden moeten worden gedragen door hun overheden; overwegende dat tijdens de huidige crisis volstrekt duidelijk is geworden dat de interrelatie tussen banken en overheid sterker is en kwalijker uitpakt in een monetaire unie waarbinnen de interne wisselkoers vaststaat en er op Unieniveau geen mechanismen voorhanden zijn om de aan de herstructurering van banken verbonden kosten te verlichten;

AX.  overwegende dat het doorbreken van de negatieve terugkoppelingseffecten tussen overheden, banken en reële economie cruciaal is voor het soepel functioneren van de EMU;

AY.  overwegende dat de crisis een diffuus systeem van rentevoeten op leningen heeft doen ontstaan en daardoor de interne markt voor financiële diensten de facto heeft gefragmenteerd;

AZ.  overwegende dat het Parlement herhaaldelijk en consequent heeft betoogd dat er dringend behoefte is aan aanvullende en verstrekkende maatregelen om de crisis in de bankensector op te lossen; overwegende dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen kortetermijnmaatregelen om de acute crisis in de bankensector te stabiliseren en middellange- en langetermijnmaatregelen om een volledig operationele Europese bankunie te kunnen realiseren, waaronder de in G-20-verband aangegane verbintenis om de internationaal overeengekomen regels inzake bankkapitaal, liquiditeit en hefboomfinanciering tijdig, volledig en consistent toe te passen;

BA.  overwegende dat maatregelen die worden getroffen in de context van een dergelijke bankunie in geen geval een belemmering mogen vormen voor de goede werking van de interne markt voor financiële diensten en het vrije verkeer van kapitaal in de toekomst;

BB.  overwegende dat financiële instellingen en hun vertegenwoordigers zich verantwoordelijk en conform strikte ethische normen dienen te gedragen, waarbij het belang van de reële economie voorop moet staan;

BC.  overwegende dat de Unie behoefte heeft aan een gemeenschappelijk Europees toezichtmechanisme voor bankinstellingen; overwegende dat het van essentieel belang is dat er een Europese architectuur wordt gecreëerd voor een gezond en efficiënt depositogarantie- en bankenresolutiestelsel, teneinde het noodzakelijke vertrouwen in de financiële markt en stabiliteit binnen de gemeenschappelijke interne markt voor financiële diensten te waarborgen;

BD.  overwegende dat alle maatregelen ter verwezenlijking van een bankunie gepaard moeten gaan met meer transparantie en controleerbaarheid ten aanzien van de instellingen die daarvoor verantwoordelijk zijn;

BE.  overwegende dat moet worden onderzocht of er – zoals in het rapport-Liikanen wordt aangegeven – behoefte aan is bepaalde bijzonder riskante financiële activiteiten los te koppelen van de depositobanken binnen een bankgroep;

BF.  overwegende dat toezichthoudende autoriteiten in het algemeen problemen in een vroeg stadium moeten opsporen en corrigeren om het ontstaan van crises te voorkomen en financiële stabiliteit en robuustheid te handhaven;

BG.  overwegende dat de meeste bevoegdheden voor bankentoezicht in de Unie nog steeds in handen zijn van de nationale toezichthouders, terwijl de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (EBA) – die is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010(1) – daarbij een coördinerende rol vervult; overwegende dat het bestaande systeem van nationaal toezicht te diffuus is gebleken om de huidige problemen het hoofd te bieden;

BH.  overwegende dat een hoogwaardig en effectief Europees toezichtmechanisme onontbeerlijk is om te kunnen waarborgen dat problemen energiek worden opgespoord en aangepakt, om een gelijk speelveld voor alle bankinstellingen te garanderen, om het internationale vertrouwen te herstellen en fragmentatie van de interne markt te vermijden;

BI.  overwegende dat er een duidelijke verdeling van operationele verantwoordelijkheden moet worden overeengekomen tussen het Europees toezichtmechanisme en de nationale toezichthoudende autoriteiten, waarbij moet worden uitgegaan van de omvang en het bedrijfsmodel van de betrokken banken en van de aard van de toezichthoudende taken, conform de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit;

BJ.  overwegende dat Europees toezicht op de bankinstellingen binnen de EMU, alsook het versterken van de rol van de EBA bij de instandhouding van de interne markt absoluut van prioritair belang zijn om de crisis te kunnen aanpakken; overwegende dat er evenwel ten behoeve van de stabiliteit op de interne financiële markt op moet worden toegezien dat lidstaten die niet de euro als munt hebben en die besluiten middels nauwe samenwerking deel te nemen aan het gemeenschappelijk toezichtmechanisme, een participatieformule moet worden aangeboden die garant staat voor symmetrische verhoudingen tussen de aangegane verplichtingen en hun invloed op de besluitvorming;

BK.  overwegende dat het gemeenschappelijk toezichtmechanisme zich vanaf het allereerste begin moet uitstrekken tot de financiële instellingen die directe steun van de Unie nodig hebben en tot systeemrelevante financiële instellingen;

BL.  overwegende dat de onafhankelijkheid van het gemeenschappelijk Europees toezichtmechanisme van politieke of bedrijfsmatige beïnvloeding het niet vrijwaart van de verplichting jegens het Parlement regelmatig en wanneer de situatie daartoe noopt uitleg te geven, zich te rechtvaardigen en verantwoording af te leggen voor de maatregelen en besluiten die het neemt op het gebied van Europees toezicht, gelet op het effect dat toezichtmaatregelen kunnen hebben op overheidsfinanciën, banken, werknemers en klanten; overwegende dat effectieve democratische verantwoordingsplicht onder andere impliceert dat het Parlement zijn fiat moet geven voor de benoeming van de voorzitter van de bestuursraad van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme nadat deze via een openbare selectieprocedure is geselecteerd, dat de voorzitter aan het Parlement verslag moet uitbrengen en door het Parlement kan worden gehoord, dat het Parlement het recht heeft hem schriftelijke of mondelinge vragen te stellen en conform het VWEU te zijnen aanzien over het enquêterecht beschikt;

BM.  overwegende dat het ESM in de toekomst onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks banken in moeilijkheden kan financieren; overwegende dat het operationeel maken van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme derhalve bij de verwezenlijking van de bankunie de eerste en urgentste taak is;

BN.  overwegende dat de door de EBA ontwikkelde uniforme regeling („single rule book”) garant moet staan voor een volledig geharmoniseerde regelgeving en de uniforme toepassing daarvan in de hele Unie; overwegende dat de voltooiing van de uniforme regeling voor bankentoezicht en completer geharmoniseerde en strengere prudentiële voorschriften noodzakelijk zijn voor het effectief functioneren van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme, aangezien de Europese toezichthouder niet kan werken met onderling afwijkende nationale prudentiële regels;

BO.  overwegende dat de stemregels binnen de EBA na de oprichting van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme zorgvuldig moeten worden aangepast, zodat constructieve samenwerking tussen de lidstaten van de eurozone en die daarbuiten wordt vergemakkelijkt en de belangen van alle lidstaten volledig in aanmerking worden genomen;

BP.  overwegende dat de nog lopende wetgevingsprocedures met betrekking tot het gemeenschappelijk toezichtmechanisme onverwijld moeten worden afgerond;

BQ.  overwegende dat het voor de invoering van de nieuwe financiële architectuur van essentieel belang is dat de onderhandelingen over de richtlijnen inzake depositogarantie- en beleggerscompensatiestelsels – waarvoor de onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad zijn opgeschort hoewel deze van cruciaal belang zijn om te kunnen beschikken over gemeenschappelijke bankresolutie- en depositogarantiemechanismen – zo snel mogelijk opnieuw vlot worden getrokken;

BR.  overwegende dat een gemeenschappelijke Europese depositogarantieregeling noopt tot invoering van uniforme, gemeenschappelijke en strikte eisen voor alle depositogarantiestelsels in de Unie, zodat zij dezelfde mate van bescherming en stabiliteit bieden en tevens een gelijk speelveld waarborgen; overwegende dat alleen op die manier de voorwaarden voor de nodige flexibiliteit kunnen worden gecreëerd, zodat afdoende rekening kan worden gehouden met de specifieke nationale omstandigheden in de financiële sector;

BS.  overwegende dat het streefdoel op lange termijn een gemeenschappelijk Europees depositogarantiefonds met goed functionerende, adequaat gefinancierde depositogarantiestelsels zou kunnen zijn waardoor dus de geloofwaardigheid en het vertrouwen van beleggers daadwerkelijk kunnen worden versterkt, van zodra er een effectieve resolutieregeling en een effectief gemeenschappelijk toezichtmechanisme in werking zijn getreden;

BT.  overwegende dat planning vooraf, snel optreden, interventie in een vroeg stadium, inachtneming van de nodige zorgvuldigheid, toegang tot hoogwaardige informatie en geloofwaardigheid essentieel zijn bij het beheersen van bankencrises;

BU.  overwegende dat er een gemeenschappelijke Europese herstel- en resolutieregeling moet worden ingevoerd – bij voorkeur in combinatie met het gemeenschappelijk toezichtmechanisme – met het oog op het herstel van de levensvatbaarheid van banken in moeilijkheden en de afwikkeling van onrendabele financiële instellingen;

BV.  overwegende dat aanneming van het thans door de Commissie voorgestelde crisisbeheersingsplan voor banken die in een crisis verkeren op korte termijn absolute prioriteit heeft;

BW.  overwegende dat het algemene doel van een effectieve resolutieregeling en een effectief herstelplan erin bestaat het potentiële gebruik van belastinggelden die nodig zijn voor het herstel en de afwikkeling van bankinstellingen tot een minimum te beperken;

BX.  overwegende dat het voor de bescherming van particulier spaargeld noodzakelijk is een functionele scheiding te hanteren, terwijl tegelijkertijd een effectieve koppeling moet worden gelegd tussen de Europese depositogarantie-, herstel- en resolutiefondsen;

BY.  overwegende dat er vooraf met name op moet worden toegezien dat de resolutie- en depositogarantiemechanismen over een solide financiële structuur beschikken, die gestoeld is op bijdragen uit de sector zelf, waarbij de bijdrage van een bepaalde financiële instelling het risicogehalte van die instelling moet weerspiegelen, terwijl Europees overheidsgeld uitsluitend mag dienen als een ultiem vangnet en tot een zo laag mogelijk bedrag beperkt moet blijven;

Begrotingsunie

BZ.  overwegende dat het bovengenoemde verslag met als titel „Naar een echte Economische en Monetaire Unie” wat dat betreft een belangrijke stap voorwaarts is, aangezien daarin erkend wordt dat „voor de vlotte werking van de EMU niet alleen een snelle en krachtdadige uitvoering van de reeds overeengekomen maatregelen binnen het kader van de versterkte economische governance nodig is (met name het stabiliteits- en groeipact en het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie), maar ook een kwalitatieve sprong naar een budgettaire unie”;

CA.  overwegende dat gezonde overheidsfinanciën, evenwichtige begrotingen gedurende de gehele conjunctuurcyclus en duurzame groeiperspectieven voor de middellange termijn, alsook adequate overheidsinvesteringen een essentiële vereiste zijn voor langdurige economische en financiële stabiliteit, voor de instandhouding van de verzorgingsstaat en voor de financiering van de kosten van de verwachte demografische ontwikkeling;

CB.  overwegende dat de soepele werking van de EMU noopt tot de volledige en snelle tenuitvoerlegging van de maatregelen waartoe reeds is besloten binnen het kader van de verbetering van het economisch bestuur, met name het versterkte stabiliteits- en groeipact en het Europees Semester, in combinatie met een aantal groeibevorderende maatregelen; overwegende dat binnen maximaal vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie (VSCB), op basis van een evaluatie van de praktische ervaringen die daarmee worden opgedaan, conform het VEU en het VWEU de nodige stappen moeten worden ondernomen om het VSCB inhoudelijk in het rechtskader van de Unie te integreren;

CC.  overwegende dat in het groei- en werkgelegenheidspact de noodzaak wordt onderstreept om groeibevorderende begrotingsconsolidatie na te streven en in het bijzonder de aandacht wordt gevestigd op de behoefte aan investeringen in toekomstgerichte domeinen; overwegende dat de Commissie voorstellen moet doen om aan te geven welke investeringen binnen de grenzen van de Unie en van de nationale begrotingskaders voorrang dienen te krijgen;

CD.  overwegende dat de crisis duidelijk heeft gemaakt dat er behoefte is aan een kwalitatieve stap in de richting van een robuustere en meer democratisch georiënteerde begrotingsunie met meer eigen middelen van de Unie, effectievere mechanismen voor het corrigeren van onhoudbare begrotingstrajecten en schuldposities en voor het vaststellen van de bovengrenzen voor het begrotingssaldo van de lidstaten;

CE.  overwegende dat een „echte EMU” ook de steun en de acceptatie door de burgers van de Unie vereist; overwegende dat daarom ook met nadruk moet worden gewezen op de noodzaak beleidsmakers, sociale partners en maatschappelijke organisaties hierin op alle politieke niveaus te betrekken;

CF.  overwegende dat te verwachten valt dat het bestaande economische bestuurskader veeleer zal worden versterkt dan verzwakt door aanvullende mechanismen om ervoor te zorgen dat alle lidstaten middels hun individuele begrotingsprocedures hun verplichtingen nakomen; overwegende dat de onafhankelijke rol van de Europese commissaris voor economische en monetaire aangelegenheden dient te worden versterkt en aangevuld met solide mechanismen voor het afleggen van verantwoording aan zowel het Europees Parlement als de Raad; overwegende dat er een Europese schatkist moet worden ingesteld, die onder de leiding moet komen te staan van een Europese minister van Financiën, die individueel verantwoording moet afleggen aan het Europees Parlement;

CG.  overwegende dat de flexibiliteitsclausule (artikel 352 VWEU) kan worden gebruikt om een Europese Thesaurie op te zetten die wordt geleid door een Europese minister van financiën, wat een essentieel kenmerk is van een echte EMU;

CH.  overwegende dat artikel 136 VWEU voorziet in de vaststelling overeenkomstig de relevante wetgevingsprocedure als bedoeld in de artikelen 121 en 126 VWEU, van specifieke maatregelen ter verbetering van de coördinatie van en het toezicht op de begrotingsdiscipline van de lidstaten die de euro als munt hebben; overwegende dat de beoogde wetgeving kan voorzien in delegatie van bevoegdheden aan de Commissie om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling; overwegende dat het Europees Parlement of de Raad krachtens het VWEU het recht hebben de delegatie van bevoegdheden aan de Commissie in te trekken;

CI.  overwegende dat het volgens de rechtsorde van de Unie algemene regel is dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is om erop toe te zien dat bij de uitlegging en toepassing van de Verdragen de Uniewetgeving wordt nageleefd, tenzij dit nadrukkelijk wordt uitgesloten;

CJ.  overwegende dat de trialoogonderhandelingen over de zogenaamde „two-pack”-verordeningen naar verwachting spoedig zullen resulteren in concrete politieke resultaten;

CK.  overwegende dat het stabiliteits- en groeipact ontworpen is als een cyclisch stabilisatie-instrument dat de lidstaten in staat stelt er een tekort van maximaal 3% op na te houden om aldus economische schokken in de betrokken lidstaat tegen te gaan en op te vangen; overwegende dat dit anticyclische beleid alleen kan werken als de lidstaten in tijden van voorspoed begrotingsoverschotten realiseren; overwegende dat financiële steunmechanismen zoals het ESM een ultieme noodmaatregel zijn;

CL.  overwegende dat lidstaten die partij zijn bij het VSCB met het oog op de vroegtijdige coördinatie van schuldemissies op Unieniveau aan de Commissie en de Raad verslag moeten uitbrengen over hun plannen voor de uitgifte van overheidsschuldpapier;

CM.  overwegende dat de lidstaten die de euro als munt hebben krachtens de bestaande verdragen een hogere begroting van de Unie in het kader van de eigenmiddelenprocedure kunnen financieren door invoering van specifieke belastingen of heffingen overeenkomstig de procedure van versterkte samenwerking; overwegende dat daarbij specifiek de voorkeur moet worden gegeven aan koppeling van deze procedure met het reeds bestaande begrotingskader van de Unie, zonder afbreuk te doen aan de traditionele functies van de begroting ter financiering van gemeenschappelijke beleid; overwegende dat een zodanig vergrootte begrotingscapaciteit groei en sociale cohesie moet ondersteunen waarbij onevenwichtigheden, structurele verschillen en financiële noodsituaties worden aangepakt die rechtstreeks verband houden met de monetaire unie;

CN.  overwegende dat gezamenlijke schuldemissies op de lange termijn en nadat aan strenge voorwaarden is voldaan, een manier zouden kunnen zijn tot aanvulling van de EMU; overwegende dat gezamenlijke schuldemissies onder gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid in de eurozone tot verdragswijzigingen kunnen nopen;

CO.  overwegende dat er bij wijze van noodzakelijke voorwaarde voor gezamenlijke schuldemissies een duurzaam begrotingskader moet worden gecreëerd dat zowel een beter economisch bestuur als een striktere begrotingsdiscipline en naleving van het stabiliteits- en groeipact beoogt, alsmede de totstandbrenging van toezichtinstrumenten om verkeerde signaalwerking tegen te gaan;

CP.  overwegende dat een hechtere en meer geïntegreerde begrotingsunie ook zou moeten voorzien in de geleidelijke doorrol van schulden naar een aflossingsfonds;

CQ.  overwegende dat als de invoering van gemeenschappelijke schuldemissie-instrumenten niet op een geloofwaardige manier plaatsvindt, dit kan leiden tot onbeheersbare gevolgen en het verlies van het vertrouwen op langere termijn dat de eurozone in staat is om doortastend op te treden;

CR.  overwegende dat de Unie en met name de eurozone naar aanleiding van de schuldencrisis een aantal nieuwe Europese instrumenten voor financiële solidariteit hebben opgezet: de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) en andere projecten in het kader van de routekaart naar een echte EMU; overwegende dat het financieel effect van die instrumenten in termen van bedragen veel groter dan de begroting van de Unie en overwegende dat het innovatieve idee van een door de leden van de eurozone gefinancierde centrale begroting voor de eurozone nu wordt voorgesteld als de ultieme garantie voor deze nieuwe vorm van financiële solidariteit;

CS.  overwegende dat het feit dat er steeds meer van dergelijke solidariteitsinstrumenten in het leven worden geroepen het moeilijk maakt te beoordelen hoeveel elke lidstaat in feite bijdraagt aan de Europese solidariteit, maar dat het totaalbedrag de respectieve financiële contributies van de lidstaten aan de begroting van de Unie verre te boven gaat; tevens overwegende dat het veelvoud aan bestaande instrumenten er in termen van rechtsgrondslagen, wijze van interveniëren en betrokken lidstaten waarschijnlijk toe zal leiden dat het hele systeem voor de Europese leiders lastig aan te sturen valt, voor de Europese burgers in het algemeen moeilijk te begrijpen is en zich aan enigerlei vorm van parlementaire controle onttrekt;

CT.  overwegende dat het ESM ook in het rechtskader van de Unie zou kunnen worden geïntegreerd middels de flexibiliteitsclausule (artikel 352 VWEU), in combinatie met het herziene artikel 136 VWEU;

CU.  overwegende dat het toepassingsgebied van de clausule die reddingsoperaties verbiedt („no bailout clause”) volgens de bestaande Verdragen door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie nader kan worden gespecificeerd nadat het Europees Parlement daarover is geraadpleegd (artikel 125, lid 2 VWEU);

CV.  overwegende dat de strenge democratische controlenormen die op niveau van de Unie gangbaar zijn ook voor de Trojka dienen te gelden;

CW.  overwegende dat de activiteiten van de Commissie in de context van de budgettaire en economische unie gebaseerd moeten zijn op een reële sociale dialoog en de autonomie van de sociale partners ten volle moeten respecteren;

CX.  overwegende dat de onafhankelijkheid van het Europees statistisch systeem (ESS) zowel op nationaal als op niveau van de Unie moet worden gevrijwaard met het oog op het behoud van de geloofwaardigheid van de Europese statistieken als essentieel ondersteuningsinstrument voor een volwaardige begrotingsunie (middels strenge kwaliteitsnormen en een systematische aanpak bij de ontwikkeling, productie en verificatie van de juistheid van door de overheid gehanteerde financiële statistieken);

CY.  overwegende dat de boekhoudregels voor overheidsorganisaties in alle lidstaten op een gestandaardiseerde manier moeten worden toegepast en moeten worden onderworpen aan interne en externe auditmechanismen, als noodzakelijke aanvulling op de grotere bevoegdheden van de Commissie en op de uitgebreide coördinerende rol die de Europese Rekenkamer en de nationale rekenkamers vervullen bij de controle op de kwaliteit van de nationale bronnen die worden gebruikt voor de berekening van schuld- en tekortcijfers;

Economische unie

CZ.  overwegende dat tot nu toe bijzonder veel aandacht is besteed aan de monetaire aspecten van de EMU, terwijl er dringend behoefte is aan de totstandbrenging van een waarachtige economische unie, waarbij de Europa 2020-strategie het bindende kader moet vormen voor de opzet en uitvoering van het economisch beleid;

DA.  overwegende dat het Euro Plus-pact, de Europa 2020-strategie en de pacten voor groei en werkgelegenheid in het recht van de Unie moeten worden geïntegreerd en het pad moeten effenen voor de invoering van een convergentiecode voor de economieën van lidstaten;

DB.  overwegende dat het Europees Semester, zoals gedefinieerd in het preventieve gedeelte van het stabiliteits- en groeipact, een geschikt kader vormt voor de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten en hun budgettaire besluitvorming, conform de door de Raad aangenomen landenspecifieke aanbevelingen;

DC.  overwegende dat in artikel 9 VWEU wordt aangedrongen op de bevordering van een hoog werkgelegenheidsniveau, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting en een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid;

DD.  overwegende dat begrotingsconsolidatie, het terugdringen van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden, structuurhervormingen en investeringen noodzakelijk zijn om de crisis te boven te komen en om kwalitatief verantwoorde en duurzame groei en werkgelegenheid te waarborgen in een kennisgestuurde maatschappij, die de reële weerspiegeling moet vormen van het lidmaatschap van de EMU binnen een sociale markteconomie; overwegende dat structuurhervormingen pas op lange termijn resultaat opleveren;

DE.  overwegende dat het pact voor groei en werkgelegenheid dat goedgekeurd is op de Europese top van 28 en 29 juni 2012 een belangrijke bijdrage kan leveren aan groei, werkgelegenheid en een betere Europese concurrentiecapaciteit; overwegende dat de Unie en de lidstaten hun verantwoordelijkheid moeten nemen en snel in actie moeten komen om de interne markt te voltooien en het potentieel ervan te ontplooien; overwegende dat de accentverschuiving die samengaat met de aanneming van het groeipact een positieve ontwikkeling is, ook al gaat het bij de uit de structuurfondsen voor groeibevorderende maatregelen beschikbaar gestelde middelen alleen maar om een herschikking van al bestaande fondsen, waarmee dus geen extra financiële middelen worden gecreëerd;

DF.  overwegende dat de lidstaten onverwijld moeten laten zien dat de overeengekomen hervormingen in hun nationale hervormingsprogramma's terug te vinden zijn, en dat het aan de nationale parlementen is om te bewijzen dat zij wat dat betreft metterdaad ​​tijdig en goed geïnformeerd toezicht uitoefenen op het beleid van hun regeringen;

DG.  overwegende dat de interne markt nog steeds niet volledig kan functioneren als gevolg van de hinderpalen die in sommige lidstaten nog steeds bestaan; overwegende dat, wil de economie van de Unie volledig kunnen profiteren van haar groeipotentieel, de interne markt eerst moet worden voltooid, met name op gebieden zoals diensten, energie, telecommunicatie, standaardisering, vereenvoudiging van de regels voor overheidsopdrachten, netwerkindustrieën, e-handel en auteursrechten;

DH.  overwegende dat de verdere economische en budgettaire integratie zal worden ondermijnd zonder nauwere coördinatie op belastinggebied; overwegende dat indien de unanimiteitsregel op belastinggebied verdere ontwikkelingen op dit gebied in de weg staat, het instrument van nauwere samenwerking vaker moet worden ingezet; overwegende dat in dit verban kan worden verwezen naar het standpunt van het Parlement ten aanzien van de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) en de belasting op financiële transacties (FTT); overwegende dat er op belastinggebied duidelijk behoefte bestaat aan structurele convergentie tussen de belastingstelsels en de belastinggrondslag in de lidstaten; overwegende dat schadelijke belastingconcurrentie tussen lidstaten duidelijk tegen de logica van de interne markt ingaat en moet worden aangepakt;

DI.  overwegende dat het van belang is dat het herstel van de economie gepaard gaat met een arbeidsmarktbeleid dat zoeken naar een baan en ondernemingsgeest stimuleert en dat structurele werkloosheid terugdringt, met name voor jongeren, ouderen en vrouwen, en tegelijk het Europees sociaal model vrijwaart en de rol van de sociale partners en het recht om te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten en te doen naleven of collectieve actie te ondernemen overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijken volledig respecteert; overwegende dat in die zin de integratie van de arbeidsmarkten van de lidstaten moet worden bevorderd om de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit te vergroten;

DJ.  overwegende dat verplichte coördinatie op Unieniveau moet worden toegepast voor bepaalde essentiële economische beleidskwesties die van bijzonder belang zijn voor groei en werkgelegenheid;

DK.  overwegende dat duurzame overheidsfinanciën niet langer alleen maar een kwestie zijn van economisch omspringen met de schaarse overheidsmiddelen, maar ook van rechtvaardige belastingheffing, van een progressief belastingstelsel, van een goed georganiseerde belastinginning, een betere bestrijding van alle vormen van belastingfraude en belastingontduiking, van fiscale samenwerking en coördinatie ter beperking van schadelijke belastingconcurrentie, en van een goed opgezet belastingstelsel dat bedrijfsontwikkeling en nieuwe werkgelegenheid bevordert;

DL.  overwegende dat de lidstaten verantwoording moeten afleggen voor de manier waarop zij invulling geven aan de Europa 2020-strategie;

DM.  overwegende dat de Europa 2020-strategie moet worden onderworpen aan een tussentijdse evaluatie, waarbij men er niet voor mag terugschrikken de dingen bij hun naam te noemen en moet worden nagegaan of de doelstellingen scherper moeten worden gedefinieerd of aangepast en hoe lidstaten zwaarder onder druk kunnen worden gezet om de doelstellingen te bereiken;

DN.  overwegende dat de beschikbaarheid van kwalitatief hoogwaardige Europese statistieken een centrale rol speelt bij de opzet van het nieuwe economische bestuurssysteem en dat deze statistieken met name essentieel zijn voor het correcte functioneren van de voornaamste controle- en handhavingsprocessen zoals het Europees Semester, de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden en de Europa 2020-strategie;

DO.  overwegende dat er meer werk moet worden gemaakt van de modernisering van de systemen voor de productie van Europese statistieken teneinde hoogwaardige kwaliteitsnormen, kosteneffectiviteit en toereikende middelen te kunnen garanderen en om deze statistieken op een adequate manier te kunnen verspreiden en gemakkelijker toegankelijk te maken voor de overheid, de economische actoren en de burgers;

Via democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht naar een politieke unie

DP.  overwegende dat de Unie haar legitimiteit te danken heeft aan haar democratische waarden, aan de doelstellingen die zij nastreeft en aan haar bevoegdheden, instrumenten en instellingen;

DQ.  overwegende dat deze legitimiteit berust op twee burgerschapscategorieën, namelijk die van de burgers die worden vertegenwoordigd door het Europees Parlement en die van de lidstaten, welke worden vertegenwoordigd door de Raad;

DR.  overwegende dat het debat zich als gevolg van de aanhoudende crisis en de manier waarop bepaalde crisismaatregelen zijn genomen heeft uitgebreid tot de noodzaak meer recht te doen aan het democratische karakter van de besluitvorming binnen de EMU;

DS.  overwegende dat de politieke leiders en vertegenwoordigers van de instellingen, de agentschappen en overige organen van de Unie politiek rekenschap moeten afleggen aan het Parlement; overwegende dat zij over hun werkzaamheden en prognoses regelmatig verslag moeten doen en deze jaarlijks moeten presenteren aan de bevoegde commissie van het Parlement;

DT.  overwegende dat de Europese Raad de afgelopen jaren heeft getracht een uitweg uit de crisis te vinden en tal van voorstellen heeft geformuleerd waarvoor de Unie volgens de Verdragen niet altijd over een duidelijke bevoegdheid beschikt;

DU.  overwegende dat de beslissing van de Europese Raad om de intergouvernementele route te volgen en daarbij het Parlement als belangrijke partij bij het zoeken naar een uitweg uit de crisis niet te betrekken, moet worden betreurd, hoewel zij in sommige gevallen onvermijdelijk is;

DV.  overwegende dat voor voorstellen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, besluiten moeten worden genomen volgens de gewone wetgevingsprocedure, met volledige betrokkenheid van het Parlement;

DW.  overwegende dat de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie volgens de op regels gebaseerde strategie voor het economisch bestuurskader, zoals die met name is vastgesteld in het versterkte stabiliteits- en groeipact en het macro-economisch toezichtmechanisme, ex-post moeten worden onderworpen aan democratische controle door en verantwoordingsplicht jegens het Parlement;

DX.  overwegende dat de intergouvernementele instrumenten die sinds het begin van de crisis in december 2009 in het leven zijn geroepen, moeten worden gecommunautariseerd;

DY.  overwegende dat meer democratisch toezicht, participatie en medebeslissing met betrekking tot het economisch, monetair en sociaal beleid, het belastingstelsel, het meerjarig financieel kader en de eigen middelen noodzakelijk is; overwegende dat de bestaande overbruggingsclausules met dat doel in werking moeten worden gesteld;

DZ.  overwegende dat het niet aanvaardbaar is dat de Voorzitter van het Europees Parlement niet voor de gehele duur van de bijeenkomsten van de Europese Raad en de top van de eurozone aanwezig kan zijn; overwegende dat met spoed een oplossing voor dit gebrek aan democratische legitimiteit moet worden gevonden door middel van een politieke overeenkomst tussen de beide instellingen;

EA.  overwegende dat het dringend zaak is het bestaande democratische tekort van de EMU aan te pakken en iedere verdere stap op weg naar een bankunie, een begrotingsunie en een economische unie te koppelen aan meer democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht op Unieniveau;

EB.  overwegende dat telkens wanneer er nieuwe bevoegdheden worden overgedragen aan of gecreëerd op het niveau van de Unie of wanneer er nieuwe instellingen van de Unie worden opgericht, de dienovereenkomstige legitimiteit, democratische controle door en verantwoordingsplicht jegens het Europees Parlement moeten zijn gegarandeerd;

EC.  overwegende dat hoe dan ook geen parallelle structuren aan die van de Unie moeten worden gecreëerd door middel van intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten; overwegende dat alle overeenkomsten waarbij inter- of supranationale stelsels worden ingesteld, dienen te worden onderworpen aan de volledige democratische controle van het Europees Parlement;

ED.  overwegende dat de productie, verificatie en verspreiding van kwalitatief hoogwaardige Europese statistieken middels een volwaardig ESS een cruciale bijdrage levert aan het stimuleren van volledige transparantie en effectieve publieke verantwoording bij het ontwerp, het beheer, de implementatie en de handhaving van het Uniebeleid op het niveau van de Unie en op nationaal niveau;

EE.  overwegende dat de samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen op basis van protocol nr. 1 gehecht aan het VEU en het VWEU betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie (Protocol nr. 1)moet worden versterkt om de uitwisseling van standpunten en de kwaliteit van de parlementaire activiteiten op het gebied van EMU-bestuur op zowel EU- als nationaal niveau te verbeteren; overwegende dat deze vorm van samenwerking niet moet worden gezien als een manier om een nieuw gemengd parlementair orgaan op te richten, hetgeen vanuit democratisch en constitutioneel oogpunt zowel ineffectief als onwettig zou zijn;

1.  acht het noodzakelijk het EMU-bestuur onder te brengen in het institutionele kader van de Unie, aangezien het anders niet doeltreffend kan zijn, noch de bestaande politieke kloof tussen nationaal en Europees beleid kan overbruggen;

2.   roept alle instellingen op tot snel handelen door de mogelijkheden die de bestaande Verdragen en de daarin vervatte flexibiliteitsinstrumenten bieden optimaal te benutten en zich tegelijkertijd voor te bereiden op de noodzakelijke verdragswijzigingen ter waarborging van rechtszekerheid en democratische legitimiteit; wijst er eens te meer op dat de mogelijkheid van een nieuwe intergouvernementele overeenkomst moet worden uitgesloten;

3.  onderstreept dat beide maatregelen die zowel in het kader van de bestaande Verdragen als van de toekomstige verdragswijzigingen worden voorgesteld ruimte moeten laten voor opt-ins en de integriteit van de Unie moeten waarborgen;

4.  verzoekt de Raad – die de auteurs opdracht heeft gegeven tot opstelling van het bovengenoemde verslag met als titel „Naar een echte Economische en Monetaire Unie” – de Voorzitter van het Europees Parlement onverwijld als gelijkwaardige medeauteur van dit verslag met gelijke rechten te coöpteren om de democratische legitimiteit van het verslag te versterken;

5.  verheugt zich over het feit dat, hoewel de Conferentie van voorzitters van het Parlement daarbij tot dusver slechts informeel is betrokken, zij de bevoegde commissie van het Parlement niettemin heeft verzocht zich gezamenlijk met de drie vertegenwoordigers (sherpa's) die namens het Parlement met de vaste voorzitter van de Europese Raad onderhandelen te beraden over de inhoudelijke voorstellen;

6.  bevestigt dat het ten volle gebruik zal maken van zijn prerogatieven om bij de Raad voorstellen tot wijziging van de Verdragen in te dienen, die vervolgens moeten worden behandeld door een conventie, met als doel de structuur voor een volwaardige EMU te voltooien door de bevoegdheden van de Unie op het stuk van economisch beleid uit te breiden en door de eigen middelen en de begrotingscapaciteit van de Unie uit te breiden, alsook om de rol en de democratische verantwoordingsplicht van de Commissie en de prerogatieven van het Europees Parlement te versterken;

7.  roept de nationale parlementen ertoe op mee te werken aan de voorbereiding van de budgettaire en hervormingsplannen van hun regeringen alvorens deze aan de Unie worden voorgelegd; is voornemens op de conventie voor te stellen deze expliciete verantwoordelijkheid toe te voegen aan de taken van de nationale parlementen in het kader van de bepalingen van artikel 12 VEU;

8.  verzoekt de voorzitter van de Raad om de in de Raad geblokkeerde wetgevingsvoorstellen onmiddellijk, in overleg met het Parlement, volgens de gewone wetgevingsprocedure overeenkomstig het Verdrag van Lissabon af te ronden en aan te nemen, met name die betreffende CRD IV (kapitaalvereisten) en de nationale depositogarantiestelsels;.

9.  beschouwt een aanzienlijke verbetering van de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht op Unieniveau wat betreft het EMU-bestuur door het Parlement daarbij een grotere rol te laten vervullen als een noodzakelijke voorwaarde om verdere stappen te kunnen ondernemen op weg naar een bankunie, een begrotingsunie en een economische unie;

10.  is van mening dat de coördinatie van en het toezicht op de begrotingsdiscipline van de lidstaten die de euro als munt hebben volgens de bestaande Verdragen bindend kunnen worden gemaakt en louter op basis van artikel 136 VWEU juncto artikel 121, lid 6, kunnen worden onderworpen aan toezicht door het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar dat deze stap vanuit constitutioneel oogpunt alleen moet worden overwogen indien daarmee de rol van het Europees Parlement aanzienlijk zou worden versterkt voor wat betreft de precieze tenuitvoerlegging van artikel 121, leden 3 en 4, VWEU, en om de procedure voor multilateraal toezicht met gedelegeerde handelingen op basis van artikel 290 VWEU te vervolledigen en te implementeren; herinnert eraan dat volgens de Verdragen de bevordering van een hoge werkgelegenheid en de waarborging van een adequate sociale bescherming in acht moeten worden genomen bij de bepaling en uitvoering van het beleid en de activiteiten van de Unie, namelijk door voortbouwend op bestaande strategieën een nieuwe reeks richtsnoeren voor de lidstaten te introduceren, met inbegrip van sociale en economische ijkpunten met minimale normen die op de voornaamste pijlers van de economie moeten worden toegepast;

11.  is van mening dat een „volwaardige EMU” niet beperkt mag blijven tot een systeem van regels, maar een grotere begrotingscapaciteit vergt op basis van specifieke eigen middelen (met inbegrip van een FTT), waaruit in het kader van de begroting van de Unie groei en sociale cohesie moeten worden ondersteund ter rechtzetting van onevenwichtigheden, structurele verschillen en financiële noodsituaties die rechtstreeks verband houden met de monetaire unie, zonder dat daarmee haar traditionele functies als financieringsbron voor gemeenschappelijke beleidsvormen mogen worden uitgehold;

12.  is van mening dat artikel 136 van het VWEU de Raad volgens de bestaande Verdragen in staat stelt om op aanbeveling van de Commissie en met medezeggenschap van alleen de lidstaten die de euro als munt hebben, in het kader van het Europees Semester bindende economische beleidsrichtsnoeren vast te stellen voor de landen van de eurozone; onderstreept dat het bindende karakter van de economische beleidscoördinatie zou worden versterkt door gebruikmaking van een stimuleringsmechanisme; dringt aan op sluiting van een interinstitutioneel akkoord om het Parlement te betrekken bij de opstelling en goedkeuring van de jaarlijkse groeianalyse en de richtsnoeren inzake economisch beleid en werkgelegenheid;

13.  bevestigt opnieuw zijn voornemen om de samenwerking met de nationale parlementen te intensiveren op basis van protocol nr. 1, maar benadrukt dat deze samenwerking niet moet worden gezien als een manier om een nieuw gemengd parlementair orgaan te creëren, hetgeen vanuit democratisch en constitutioneel oogpunt zowel ondoeltreffend als onwettig zou zijn; benadrukt het volledig legitieme karakter van de betrokkenheid van het Parlement als parlementair orgaan op Unieniveau bij een sterker en democratisch bestuur van de EMU;

14.  verzoekt de Commissie het Parlement zo spoedig mogelijk na raadpleging van alle betrokken partijen, waarbij het Europees Parlement als medewetgever fungeert, voorstellen voor te leggen voor besluiten ter opvolging van de in bijlage dezes opgenomen gedetailleerde aanbevelingen;

15.  bevestigt dat de aanbevelingen in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel en de grondrechten van de burgers van de Unie;

16.  verzoekt de Commissie om – in aanvulling op de maatregelen die in het kader van de bestaande Verdragen op korte termijn kunnen en moeten worden genomen – een lijst op te maken van de institutionele ontwikkelingen die noodzakelijk kunnen blijken te zijn om de EMU van een solidere architectuur te voorzien, op basis van de behoefte aan een geïntegreerd financieel kader, een geïntegreerd begrotingskader en een geïntegreerd economisch beleidskader ter versterking van de rol van het Parlement;

17.  is van oordeel dat de financiële implicaties van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door de begroting van voldoende middelen te voorzien;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de gedetailleerde aanbevelingen zoals aangegeven in de bijlage te doen toekomen aan de Commissie, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, de voorzitter van de Eurogroep, en de parlementen en regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.


BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

1.  Een geïntegreerd financieel kader

Aanbeveling 1.1 betreffende een gemeenschappelijk toezichtmechanisme

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

De onderhavige voorstellen van de Commissie inzake het gemeenschappelijk Europees toezichtmechanisme moeten zo spoedig mogelijk worden goedgekeurd met het oog op de daadwerkelijke toepassing van prudentiële regels, risicobeheersings- en crisispreventievoorschriften voor kredietinstellingen in de gehele Unie.

De rechtsgrondslag, vorm en inhoud van het voorstel moeten alle lidstaten in de gelegenheid stellen volledig deel te nemen aan het gemeenschappelijk Europees toezichtmechanisme, in een zodanige vorm dat de volledige betrokkenheid van de deelnemende lidstaten die de euro als munt hebben bij het besluitvormingsproces is gewaarborgd, en wel zo dat er gegarandeerd sprake is van een symmetrische verhouding tussen aangegane verplichtingen en het effect daarvan op de besluitvorming.

De deelname van de lidstaten van de eurozone aan het Europees toezichtmechanisme moet verplicht zijn.

Het voorstel moet worden onderworpen aan volledige en uitgebreide democratische controle door het Europees Parlement binnen de door de Verdragen aangegeven grenzen.

De rechtsgrondslag moet het Europees Parlement als medewetgever bij het toezicht betrekken wanneer de medebeslissende rol van het Parlement niet kan worden verwezenlijkt middels een zogenaamd „toezichtpakket”. Overeenkomstig artikel 263 VWEU gaat het Hof van Justitie van de Europese Unie de wettigheid na van de handelingen van de ECB – voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft – die beogen rechtsgevolgen ten aanzien van derden te hebben.

Het voorstel moet garanderen dat alle in Verordening (EU) nr. 1093/2010 genoemde taken van de EBA ook in de toekomst op Unieniveau worden uitgevoerd en dat de voorstellen te verenigen zijn met de goede werking van de Europese toezichthoudende autoriteiten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Het gemeenschappelijk toezichtmechanisme moet aan het Europees Parlement verantwoording afleggen voor de maatregelen en besluiten die op het gebied van Europees toezicht worden genomen en moet daarover verslag uitbrengen aan de bevoegde commissie van het Europees Parlement. Democratische verantwoordingsplicht impliceert onder andere dat het Parlement zijn fiat moet geven voor de benoeming van de voorzitter van de bestuursraad van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme nadat deze via een openbare selectieprocedure is geselecteerd, dat de voorzitter aan het Parlement verslag moet uitbrengen en door het Parlement kan worden gehoord, dat het Parlement het recht heeft hem schriftelijke of mondelinge vragen te stellen en conform het VWEU te zijnen aanzien over het enquêterecht beschikt;

Het gemeenschappelijk Europees toezichtmechanisme moet onafhankelijk zijn van nationale politieke belangen en er via een mandaat van de Unie en adequaat bestuur voor zorgen dat de belangen van de Unie voorrang hebben boven de nationale belangen.

De besluitvormingsprocessen binnen het algemeen toezichtmechanisme moeten volgens de gewone wetgevingsprocedure in het desbetreffende wetgevingsvoorstel worden gespecificeerd.

De Europese toezichthouder moet de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid hebben om:

   toezicht te houden op alle kredietinstellingen binnen de onder het stelsel vallende landen, echter met een duidelijke verdeling van operationele verantwoordelijkheden tussen de Europese en nationale toezichthouders, al naar gelang de omvang en het bedrijfsmodel van de banken en de aard van de toezichthoudende taken;
   te handelen op een wijze die verenigbaar is met de noodzaak om de eenheid en integriteit en het internationale concurrentievermogen van de interne markt te handhaven door bijvoorbeeld te garanderen dat er geen concurrentiebarrières bestaan tussen de lidstaten;
   naar behoren recht te doen aan de gevolgen van zijn activiteiten voor de mededinging en de innovatie op de interne markt, de integriteit van de Unie als geheel, het mondiale concurrentievermogen van de Unie, de financiële integratie, de bescherming van de consument en de Uniestrategie voor banen en groei;
   de stabiliteit en robuustheid van alle delen van het financiële stelsel van de deelnemende lidstaten, de transparantie van de markten en financiële producten en de bescherming van deposanten en investeerders te vrijwaren, met inachtneming van de verschillen qua markten en institutionele vormen;
   regelgevingsarbitrage te voorkomen en gelijke concurrentievoorwaarden te garanderen;
   de internationale coördinatie van het toezicht te versterken en, in voorkomend geval, de Unie te vertegenwoordigen bij internationale financiële instellingen;
   wanneer maatregelen van de bevoegde nationale autoriteiten uitblijven, de nodige maatregelen te nemen tot herstructurering, redding of liquidatie van financiële instellingen die failliet gaan of waarvan het faillissement anders problemen van algemeen belang zou kunnen veroorzaken.

De organen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op supranationaal niveau moeten voldoende middelen krijgen, inclusief personeel, om ervoor te zorgen dat zij over de operationele capaciteiten beschikken die nodig zijn om hun taak uit te voeren.

Aanbeveling 1.2 betreffende depositogarantiestelsels

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de wetgevingsprocedure voor de herschikte richtlijn inzake depositogarantiestelsels zo snel mogelijk op basis van het standpunt van het Europees Parlement van 16 februari 2012 kan worden afgerond.

Gezien de langetermijndoelstelling om een gemeenschappelijke Europese depositobeschermingsregeling tot stand te brengen, moeten er uniforme, stringente voorschriften gelden voor alle depositogarantiestelsels in de Unie, teneinde dezelfde volledige bescherming, dezelfde stabiliteit qua depositogarantiestelsels en gelijke concurrentievoorwaarden te garanderen; Alleen op die manier kunnen de voorwaarden voor de nodige flexibiliteit worden gecreëerd en kan voldoende rekening worden gehouden met specifieke nationale omstandigheden in de financiële sector.

Van zodra er een effectieve resolutieregeling en een effectief gemeenschappelijk toezichtmechanisme in werking zijn getreden, moeten de mogelijkheden worden onderzocht om een gemeenschappelijk Europees depositogarantiefonds in te stellen met goed functionerende, adequaat gefinancierde depositogarantiestelsels, zodat aldus de geloofwaardigheid en het vertrouwen van beleggers kunnen worden versterkt.

Ter bescherming van particuliere spaartegoeden is het noodzakelijk een functionele scheiding te hanteren, terwijl er tegelijkertijd een effectieve koppeling moet worden gelegd tussen de depositogarantie-, herstel- en resolutiefondsen;

Er moet met name op worden toegezien dat de depositogarantiemechanismen, evenals de herstel- en resolutieregelingen, vooraf over een solide financiële structuur beschikken, die gestoeld is op bijdragen uit de sector zelf, waarbij de bijdrage van deze of gene financiële instelling het risicogehalte van die instelling moet weerspiegelen, terwijl overheidsgeld uitsluitend mag dienen als een ultiem vangnet en tot een zo laag mogelijk bedrag beperkt moet blijven.

Aanbeveling 1.3 betreffende herstel en resolutie

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Het onderhavige voorstel voor een richtlijn betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen dient zo snel mogelijk te worden goedgekeurd teneinde een Europese regeling in het leven te roepen voor de uitvoering van afwikkelingsmaatregelen en de weg vrij te maken voor de invoering van een gemeenschappelijke Europese herstel- en resolutieregeling. Er dient echter rekening mee te worden gehouden dat bepaalde banksectoren al over mechanismen voor volledige bescherming en herstel- en afwikkelingsinstrumenten beschikken die in het wetgevingsbesluit moeten worden erkend, ondersteund en gespecificeerd.

Het algehele doel van een doeltreffende resolutie- en herstelregeling moet erin bestaan het potentiële gebruik van de voor het herstel en de afwikkeling van bankinstellingen benodigde fiscale middelen tot een minimum te beperken.

Ter bescherming van particuliere spaartegoeden is het noodzakelijk een functionele scheiding te hanteren, terwijl er tegelijkertijd een effectieve koppeling moet worden gelegd tussen de depositogarantie-, herstel- en resolutiefondsen.

Er moet met name op worden toegezien dat de herstel- en resolutieregelingen, evenals de depositogarantieregelingen, vooraf over een solide financiële structuur beschikken, die gestoeld is op bijdragen uit de sector zelf, waarbij de bijdrage van deze of gene financiële instelling het risicogehalte van die instelling moet weerspiegelen, terwijl overheidsgeld uitsluitend mag dienen als een ultiem vangnet en tot een zo laag mogelijk bedrag beperkt moet blijven.

Het voorstel dient voorts in overeenstemming te zijn met een aantal andere aspecten van de resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2010 met aanbevelingen aan de Commissie inzake grensoverschrijdende crisisbeheersing in de bankensector, zoals harmonisatie van insolventiewetten, gemeenschappelijke risicobeoordelingen, een gemeenschappelijk instrumentarium en een „interventieladder”.

Aanbeveling 1.4 betreffende aanvullende elementen voor een bankunie

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

   waar nodig regels om bepaalde bijzonder riskante financiële activiteiten juridisch los te koppelen van de depositobanken binnen een bankgroep, zoals in het rapport-Liikanen wordt aangegeven;
   een regelgevingskader dat gebaseerd is op het beginsel dat voor dezelfde risico's dezelfde regels gelden en waarborgt dat niet-banken die op bankactiviteiten lijkende diensten verlenen en die omgaan met banken niet buiten het bereik van de toezichthouders blijven;
   geloofwaardige en regelmatige stresstests van de financiële gezondheid van banken, waardoor problemen vroegtijdig kunnen worden opgespoord en effectief op maat gesneden tegenmaatregelen kunnen worden genomen;
   een gemeenschappelijke uniforme regeling voor het bedrijfseconomisch toezicht op alle banken en een gemeenschappelijk macroprudentieel kader om verdere financiële fragmentatie te voorkomen.

2.  Een geïntegreerd begrotingskader

Aanbeveling 2.1 betreffende de „two-pack”-verordeningen

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

De Commissie moet worden verzocht op de volgende terreinen de compromissen die in het kader van de trialoogonderhandelingen over de „two-pack”-verordeningen tussen het Europees Parlement en de Raad zullen worden bereikt effectief te implementeren:

   de opstelling van een gemeenschappelijk budgettair tijdpad;
   de hervorming van de nationale begrotingskaders;
   de beoordeling van de begrotingsplannen inclusief een kwalitatieve beoordeling van overheidsinvesteringen en -uitgaven in verband met Europa 2020-doelstellingen;
   de opstelling van economische partnerschapsprogramma's;
   strenger toezicht voor lidstaten die de euro als munt hebben en zich in de procedure bij buitensporige tekorten bevinden;
   strenger toezicht voor lidstaten die de euro als munt hebben en dreigen hun verplichting onder de procedure bij buitensporige tekorten niet na te komen;
   de verslaglegging betreffende schuldemissies.
   het lanceren van een initiatief waarbij een reeks programma's worden gedefinieerd die noodzakelijk zijn voor het aantrekken van meer langetermijninvesteringen ten belope van circa 1% van het bbp ter bevordering van duurzame groei en ter aanvulling van de vereiste structuurhervormingen.

Aanbeveling 2.2 betreffende de communautarisering van het begrotingspact

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Op basis van een evaluatie van de praktische ervaringen met het begrotingspact en conform het VEU en het VWEU dient het begrotingspact zo snel mogelijk te worden omgezet in secundaire Uniewetgeving.

Aanbeveling 2.3: Belastingen

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Binnen het kader van een steeds hechter wordende economische, fiscale en budgettaire unie moet er meer worden gedaan om de belastingsystemen te harmoniseren en om schadelijke belastingconcurrentie tussen de lidstaten – die duidelijk tegen de logica van een interne markt ingaat – aan te pakken. Wanneer alle besprekingen en pogingen om tot een compromis te komen hebben gefaald, moet allereerst vaker en nauwer worden samengewerkt op het gebied van belastingen (bijvoorbeeld middels de invoering van een CCCTB of een belasting op financiële transacties), aangezien een geharmoniseerde regeling op belastinggebied de integratie van het begrotingsbeleid ten goede zal komen.

Aanbeveling 2.4: Een centrale Europese begroting gefinancierd uit eigen middelen

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

De Commissie en de Raad moeten bij het formuleren van beleidsopties rekening houden met de standpunten van het Europees Parlement ten aanzien van het meerjarig financieel kader en de eigen middelen. Het Europees Parlement heeft herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat een herziening van het stelsel van de eigen middelen dringend noodzakelijk is, evenals een terugkeer naar de letter en de geest van het Verdrag, en heeft er daarbij op gewezen dat de begroting van de Unie uitsluitend uit eigen middelen moet worden gefinancierd.

Er moet dringend een oplossing worden gevonden voor de situatie waarbij de behoeften voor de financiering van de begroting van de Unie conflicteren met de noodzaak tot begrotingsconsolidatie in de lidstaten. Daarom is het moment aangebroken voor een geleidelijke terugkeer naar de situatie waarbij de begroting van de Unie wordt gefinancierd uit daadwerkelijke eigen middelen, waardoor de nationale begrotingen dienovereenkomstig zouden worden ontlast. Voorts zij eraan herinnerd dat het Parlement in zijn resoluties van 29 maart 2007, 8 juni 2011, 13 juni 2012 en 23 oktober 2012 zijn standpunten kenbaar heeft gemaakt omtrent de vraag wat een stelsel met echte eigen middelen betekent en hoe dit stelsel op korte termijn compatibel kan worden gemaakt met de noodzakelijke begrotingsconsolidatie op nationaal niveau.

Voor verdergaande begrotingscoördinatie binnen de Unie zijn geconsolideerde gegevens inzake de overheidsrekeningen van de Unie, de lidstaten en de lokale en regionale autoriteiten noodzakelijk, met specifieke aandacht voor de doelstellingen van de Unie; Daarom moet de Commissie in haar nieuw uit te brengen wetgevingsvoorstellen ook voorzien in de opstelling van dergelijke geconsolideerde gegevens.

Aanbeveling 2.5: Geleidelijke doorrol naar een schuldaflossingsfonds

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Voor buitensporige schulden moet een geleidelijke doorrol plaatsvinden naar een schuldaflossingsfonds op basis van het voorstel van de Duitse Raad van economische deskundigen, dat voorziet in de instelling van een tijdelijk fonds waarin alle schulden boven de 60%-drempel zouden worden opgenomen van de lidstaten die aan bepaalde criteria voldoen; het is de bedoeling dat de schulden worden afgelost over een periode van ca. 25 jaar; aldus zou een fonds worden gecreëerd dat, in combinatie met de handhaving van alle bestaande mechanismen, zal helpen de totale schuldenlast van de lidstaten voortaan onder de drempel van 60% te houden.

Aanbeveling 2.6 betreffende bestrijding van belastingontduiking

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Het vrije verkeer van kapitaal mag niet worden gebruikt als een middel voor belastingontduiking, in het bijzonder in lidstaten die de euro als munt hebben en die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit in de eurozone. Derhalve moet de Commissie, conform haar belangrijke initiatief van 27 juni 2012 om de bestrijding van belastingfraude en -ontduiking en agressieve fiscale planning te intensiveren, internationale consensusbijeenkomsten afronden en voorstellen indienen om de coördinatie en samenwerking tussen belastingautoriteiten te verbeteren.

In het kader van de nauwere samenwerking conform de artikelen 326 tot en met 333 VWEU moet er ook een belasting op financiële transacties worden ingevoerd.

Aanbeveling 2.7 betreffende het waarborgen van democratisch toezicht op het ESM

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Het ESM moet zich ontwikkelen naar een vorm van beheer volgens de communautaire methode en moet verantwoording afleggen aan het Europees Parlement. Belangrijke besluiten zoals de toekenning van financiële steun aan een lidstaat of de sluiting van memoranda moeten worden onderworpen aan adequate controle door het Europees Parlement.

De Trojka, die is benoemd om toe te zien op de implementatie van memoranda, moet voordat zij taken op zich neemt door het Europees Parlement worden gehoord en moet worden onderworpen aan regelmatige rapportage aan en democratisch toezicht door het Europees Parlement.

Aanbeveling 2.8 betreffende de waarborging van democratische verantwoordingsplicht en de legitimiteit van begrotingscoördinatie

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Alle nieuw opgerichte mechanismen voor coördinatie van het begrotingsbeleid moeten worden voorzien van adequate bepalingen om democratische verantwoordingsplicht en legitimiteit te waarborgen.

3.  Een geïntegreerd economisch beleidskader

Aanbeveling 3.1 betreffende betere coördinatie vooraf van het economisch beleid en verbetering van het Europees Semester

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

De Commissie dient erop toe te zien dat de compromissen die tijdens de „two-pack”-trialoogonderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad worden bereikt integraal worden toegepast.

De mogelijkheden voor toepassing van instrumenten van de Unie voor Europese sociale bescherming en sociale minimumnormen moeten zorgvuldig worden onderzocht, o.a. ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, bijvoorbeeld via de Europese jeugdgarantie.

De Commissie moet onverwijld volgens de gewone wetgevingsprocedure voorstellen indienen om de toezeggingen die de staatshoofden en regeringsleiders op 28 juni 2012 hebben gedaan voor een „Pact voor groei en banen” om te zetten in secundaire wetgeving. In het bijzonder moet via het economische coördinatiekader adequaat gevolg worden gegeven aan de verbintenis van de lidstaten tot „gedifferentieerde groeivriendelijke begrotingsconsolidatie, met naleving van het stabiliteits- en groeipact en met inachtneming van de landenspecifieke omstandigheden” en moeten „investeringen in toekomstgerichte sectoren die rechtstreeks gerelateerd zijn aan het groeipotentieel van de economie” worden bevorderd.

De Commissie dient te komen met een opheldering omtrent de status van de jaarlijkse groeianalyse. Bij het Europees Semester moeten zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen worden betrokken.

Voor verdergaande begrotingscoördinatie binnen de Unie zijn geconsolideerde gegevens inzake de overheidsrekeningen van de Unie, de lidstaten en de lokale en regionale autoriteiten noodzakelijk, met specifieke aandacht voor de doelstellingen van de Unie. Daarom moet de Commissie in haar nieuw uit te brengen wetgevingsvoorstellen ook voorzien in de opstelling van dergelijke geconsolideerde gegevens.

Er moet, uitgaande van de diverse stadia van het Europees Semester zoals die zijn vastgesteld in het uitgebreide stabiliteits- en groeipact en in het macro-economisch toezichtmechanisme, worden nagegaan in hoeverre er behoefte is aan aanvullende wetgeving, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat:

   de verdere ontwikkeling en versterking van de interne markt en de bevordering van de internationale handel beslissend zijn voor het stimuleren van duurzame economische groei, de verbetering van het concurrentievermogen en de opheffing van macro-economische onevenwichtigheden; daarom dient de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse rekening te houden met de maatregelen die de lidstaten nog moeten treffen om de interne markt te voltooien;
   nationale hervormingsprogramma's (NHP's) en nationale stabiliteitsprogramma's (NSP's) nauw met elkaar verbonden moeten zijn; er adequaat moet worden toegezien op de samenhang tussen NHP's en NSP's;
   het Europees Semester ruimte moet laten voor meer synergie tussen de begroting van de Unie en die van de lidstaten met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; daarnaast moet het Europees Semester ook worden uitgebreid met indicatoren om te beoordelen in hoeverre de beschikbare middelen efficiënt worden benut;
   de betrokkenheid van regionale en lokale overheden en partners bij de planning en uitvoering van de betreffende programma's moet worden vergroot teneinde op alle niveaus meer draagvlak te kweken voor wat met de strategie wordt beoogd en de doelstellingen en resultaten voor het publiek inzichtelijker te maken;
   de Commissie moet voor 1 december van elk jaar de jaarlijkse groeianalyse afronden en het waarschuwingsmechanisme vaststellen, met een speciaal hoofdstuk voor de eurozone; de Commissie moet volledige openheid van zaken geven omtrent haar onderliggende macro-economische methodologieën en aannames;
   de Commissie moet in de jaarlijkse groeianalyse de voornaamste economische en budgettaire problemen van de Unie en van de individuele lidstaten helder analyseren, voorstellen doen voor prioritaire maatregelen om die problemen aan te pakken, vaststellen welke initiatieven de Unie en de lidstaten moeten ontplooien ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de investeringen op lange termijn, hindernissen voor duurzame groei wegnemen, de in de Verdragen en in de Europa 2020-strategie neergelegde doelstellingen verwezenlijken, de zeven vlaggenschipinitiatieven ten uitvoer leggen en macro-economische onevenwichtigheden terugdringen;
   de lidstaten en hun regio's moeten met name de nationale en regionale parlementen, de sociale partners, de overheidsinstanties en het maatschappelijk middenveld nauwer bij de invulling van de nationale hervormings-, ontwikkelings- en cohesieprogramma's betrekken en hen regelmatig raadplegen;
   de Commissie moet in de jaarlijkse groeianalyse nadrukkelijk wijzen op de potentiële grensoverschrijdende overloopeffecten van ingrijpende economische beleidsmaatregelen die op het niveau van de Unie en in de lidstaten worden genomen;
   de commissarissen die voor het Europees Semester verantwoordelijk zijn moeten met de ter zake bevoegde commissies van het Europees Parlement over de jaarlijkse groeianalyse in overleg treden zodra deze door de Commissie is goedgekeurd;
   de Raad moet eventuele ingrijpende wijzigingen die hij heeft aangebracht in de door de Commissie voorgestelde landenspecifieke aanbevelingen in juli in de bevoegde commissie van het Parlement nader komen toelichten; de Commissie moet aan deze hoorzitting deelnemen om haar kijk op de situatie te geven;
   de lidstaten moeten zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekken over de maatregelen en instrumenten in de nationale hervormingsprogramma's ter verwezenlijking van de nationale doelstellingen, inclusief de uitvoeringstermijn, de verwachte gevolgen, de mogelijke overloopeffecten, de risico's wanneer de tenuitvoerlegging mislukt, de kosten, en – indien van toepassing – het gebruik van de structuurfondsen van de Unie;
   stimuleringsmechanismen zouden het bindende karakter van de economische beleidscoördinatie versterken.

Aanbeveling 3.2 betreffende een sociaal pact voor Europa

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

Overeenkomstig de Verdragen moet bij de bepaling en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie rekening worden gehouden met de bevordering van een hoge werkgelegenheid en de garantie van adequate sociale bescherming.

De specifieke regels voor bindend toezicht op de begrotingsdiscipline in de eurozone kunnen en moeten ter aanvulling strekken van de budgettaire en macro-economische maatstaven met betrekking tot werkgelegenheid en sociale maatstaven, zodat middels adequate financiële voorschriften van de Unie op een passende manier uitvoering kan worden gegeven aan de bovengenoemde regel.

Er moet een sociaal pact voor Europa worden opgesteld ter bevordering van:

   de werkgelegenheid voor jongeren, met inbegrip van initiatieven zoals een Europese jeugdgarantie;
   een hoge kwaliteit en adequate financiering van overheidsdiensten;
   fatsoenlijke lonen;
   toegang tot betaalbare en sociale huisvesting;
   een sociaal vangnet dat universele en inkomensonafhankelijke toegang tot elementaire gezondheidsdiensten moet garanderen;
   de implementatie van een sociaal protocol ter bescherming van fundamentele sociale en arbeidsrechten;
   Europese normen om herstructureringen op een sociale en verantwoorde manier vorm te geven;
   een nieuwe gezondheids- en veiligheidsstrategie, ook voor stressgerelateerde aandoeningen;
   gelijke beloning voor en gelijke rechten op gelijkwaardige arbeid voor iedereen.

4.  Versterking van de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht

Aanbeveling 4.1 betreffende de economische dialoog

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

De Commissie moet worden verzocht integraal uitvoering te geven aan de compromissen die zullen worden bereikt in het kader van de „two-pack”-trialoogonderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad.

Aanbeveling 4.2 betreffende Europese financiële vangnetten

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

De activiteiten van de EFSF en het ESM en alle soortgelijke toekomstige structuren moeten worden onderworpen aan regelmatige democratische controle en toezicht door het Europees Parlement, en de Rekenkamer en het OLAF moeten daarbij worden betrokken. Het ESM moet worden gecommunautariseerd.

Aanbeveling 4.3 betreffende het vergroten van de rol van het Europees Parlement en de interparlementaire samenwerking in het kader van het Europees Semester

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

–  de Voorzitter van het Europees Parlement dient op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad de standpunten van het Parlement omtrent de jaarlijkse groeianalyse te presenteren. Er moet een interinstitutioneel akkoord worden gesloten om het Europees Parlement te betrekken bij de opstelling en goedkeuring van de jaarlijkse groeianalyse en de richtsnoeren inzake economisch beleid en werkgelegenheid;

–  De Commissie en de Raad moeten aanwezig zijn bij op belangrijke momenten van het Europees Semester (d.w.z. na de bekendmaking van de jaarlijkse groeianalyse en na de bekendmaking van de landenspecifieke aanbevelingen) te houden interparlementaire bijeenkomsten tussen vertegenwoordigers van de nationale parlementen en vertegenwoordigers van het Europees Parlement, zodat met name de nationale parlementen de behandeling van hun nationale begrotingen in de context kunnen plaatsen van een Europees perspectief.

Aanbeveling 4.4 betreffende vergroting van de transparantie, de legitimiteit en de verantwoordingsplicht

Het Europees Parlement is van mening dat de goed te keuren wetgevingshandeling tot doel moet hebben regels vast te leggen zoals hieronder aangegeven:

–  ter wille van de transparantie moeten de Ecofin-Raad en de Eurogroep worden verzocht belangrijke interne documenten, agenda's en achtergrondmateriaal vóór hun bijeenkomsten door te sturen naar het Europees Parlement; bovendien moet de voorzitter van de Eurogroep regelmatig voor het Europees Parlement verschijnen, bijvoorbeeld in het kader van onder auspiciën van de Commissie economische en monetaire zaken van het Europees Parlement te organiseren hoorzittingen;

   het Europees Parlement moet volledig worden betrokken bij de verdere uitwerking van het verslag van de vier voorzitters, conform de communautaire methode; deze betrokkenheid kan gestalte worden gegeven op zowel werkgroepniveau (voor het voorbereidende werk) als voorzittersniveau (voor de besluitvorming);
   de Voorzitter van het Europees Parlement moet worden uitgenodigd voor de bijeenkomsten van de Europese Raad en de toppen van de eurozone;
   wanneer er nieuwe bevoegdheden worden overgedragen aan of gecreëerd op Unieniveau of wanneer er nieuwe instellingen van de Unie worden opgericht, moet worden gezorgd voor dienovereenkomstige democratische controle door en verantwoording aan het Europees Parlement;
   het Europees Parlement moet een hoorzitting houden over en instemmen met de benoeming van de ESM-voorzitter. De ESM-voorzitter moet periodiek verslag uitbrengen aan het Europees Parlement;
   de vertegenwoordiger(s) van de Commissie in de Trojka moeten, alvorens zij taken op zich nemen, in het Europees Parlement worden gehoord en dienen periodiek verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;
   de versterking van de rol van de commissaris voor economische en monetaire zaken of de oprichting van een Europees schatkistbureau moeten gepaard gaan met de beschikbaarstelling van adequate middelen ten behoeve van de democratische verantwoordingsplicht en de legitimiteit, waarvoor officiële goedkeurings- en toezichtprocedures van het Europees Parlement noodzakelijk zijn;
   alleen door naleving van de communautaire methode en de Uniewetgeving en door rekening te houden met de instellingen van de Unie kan de eerbiediging van democratische verantwoordingsplicht en legitimiteit in de Unie worden gewaarborgd; krachtens de Verdragen kan de EMU alleen door de Unie worden opgericht;
   de munteenheid van de Unie is de euro en het Europees Parlement is het parlement van de Unie; de toekomstige architectuur van de EMU moet recht doen aan het feit dat het Europees Parlement op Unieniveau de instantie is waarbij verantwoording moet worden afgelegd;
   overeenkomstig de communautaire methode dient het Europees Parlement ten volle te worden betrokken bij de opmaak van een blauwdruk voor de toekomst van de EMU.

Alle besluiten ter versterking van de EMU moeten worden genomen op basis van het Verdrag betreffende de Europese Unie; elke afwijking van de communautaire methode en intensiever gebruik van intergouvernementele overeenkomsten zouden leiden tot verdeeldheid en verzwakking van de Unie, inclusief de eurozone.

Juridische mededeling - Privacybeleid